Eerlijk gezegd, ik dacht dat het niet meer goed zou komen tussen mij en de Russen. Tweeëntwintig was ik, toen ik mij voor het eerst waagde aan de Russische literatuur met De eeuwige echtgenoot van Fjodor Dostojewski. Ik vond er niets aan. Waarschijnlijk was ik te jong om dit boek te appreciëren, of wist ik te weinig over echtgenoten, laat staan over de eeuwigheid. Twee jaar geleden las ik Anna Karenina van Leo Tolstoj. Vier maanden heb ik er over gedaan. Ik was vastbesloten om het uit te lezen. Maar wat een geleuter over de jacht en over „het geloof” heb ik daarvoor moeten doorstaan…
Maar nu, na het lezen van Michel Krielaars „brilletje van Tsjechov”, heb ik Anton Tsjechov gelezen. Een verademing! Geen vuistdikke roman, maar een bundel korte verhalen. Mini-romannetjes als het ware. Geen gemoraliseer zoals bij Tolstoj. En humor zelfs! Verrassend actueel ook, die verhalen van meer dan honderd jaar oud. Drie jaren, De dame met het hondje, In het ravijn en Over de liefde, waren mijn favorieten.
Ik vermoed dat het heeft geholpen dat ik Tsjechov een beetje kon plaatsen in de tijdsgeest door eerst het boek van Krielaars te lezen. Maar zelfs zonder die intro zou ik er van gehouden hebben; daar ben ik wel zeker van.
Ik heb nog nooit iets Russisch gelezen denk ik en om eerlijk te zijn spreekt het mij ook niet echt aan.