Zo ver lees ik meestal voor ik beslis of een boek goed genoeg is om het uit te lezen of of het op de ramsj vliegt. Je zou kunnen zeggen dat ik auteurs veel krediet geef, maar als ik aan een boek begin, heeft dat doorgaans al een hele selectieprocedure doorlopen, dus geef ik niet meteen op. Bij sommige boeken moet je nu eenmaal een beetje op de tanden bijten, om nadien dubbel en dik beloond te worden voor je doorzettingsvermogen.
Niet zo helaas bij het laatste boek dat ik las: “Vader” van Karl Ove Knausgard. Hij begon heel straf, met rake observaties over hoe we in onze samenleving omgaan met doden en hun dode lichamen, maar na tien bladzijden was zijn poeier al verschoten. Daarna begon hij aan het verhaal van zijn jeugd en zijn weinig liefdevolle vader. Het las een beetje als het betere dagboek van een puber. Je ziet soms wel dat de man talent heeft om te schrijven, zoals in onderstaand citaat (zeer herkenbaar trouwens voor ouders):
Niets van wat ik tot dan toe had gezien, had me gewaarschuwd voor de invasie van leven die kinderen met zich meebrengen. Die ongehoorde intimiteit die je met hen ontwikkelt, hoe je eigen temperament en humeur min of meer vervlochten raken met die van hen zodat je je slechtste eigenschappen niet langer stiekem voor jezelf kunt houden, maar ze als het ware buiten jou vorm krijgen en op jou worden teruggeworpen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor je beste eigenschappen.
Maar met momenten wordt het tenenkrullend vervelend, bijvoorbeeld wanneer hij vertelt over zijn pogingen om muzikant te worden of zich als tiener lazarus drinkt. De betere passages wogen niet op tegen de vervelende, dus kreeg dit boek na 100 bladzijden een retourticket naar de bib. De Standaard Letteren catalogeert Vader nochtans als “fantastisch”. Misschien is het wel een beetje hun schuld dat ik het niet kan smaken, door mijn verwachtingen zo hoog te stemmen…